Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [26]O dochter van Babel! [27]die verwoest zult worden, [28]welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons [29]misdaan hebt. 26. Dat is, gij Babylonische natie, gelijk hfdst.9 vs.15; Jer.51:33. Of, gij inwoners van Babylonie. Zie de aantekening bij Hoogl.2:2. 27. Hebr. gij verwoeste; dat is, die zo zekerlijk zult verwoest worden alsof het nu alreeds geschied ware, dewijl God over u zulks besloten heeft. Of verwoeste; dat is, die waardig zijt en wel verdiend hebt dat gij zoudt verwoest worden, gelijk hfdst.18 vs.4: ik riep den geprezenen Heere aan; dat is, dien Heere, die prijzenswaardig is. 28. Hij wil zeggen dat een ieder den verstoorder van Babel gelukwensen en grotelijks bedanken zal, dat hij den Babyloniers vergolden heeft hetgeen zij wel verdiend hadden. Zie Jes.13: ; Jer.50:51. 29. Of, vergolden hebt. Het Hebr. woord wordt genomen voor weldoen en voor kwaaddoen.